Een woord over leven en dingen


           

 

De gever

          God spreekt over veel geven. Meestal gaat het niet om geld. Veel predikers hebben het over geven om te krijgen. Veel mensen missen het citaat uit Lukas 6:38: “Geef, en je zal gegeven worden; een goede maat, aangedrukt, geschud en overlopen, zal in je boezem worden gestoken. Want met dezelfde maat die jij gebruikt, zal het ook naar jou worden teruggemeten….” Dat vers gaat niet over geld. Het vorige vers zegt: ‘Oordeelt niet, en u zult niet geoordeeld worden. Veroordeel niet, en u zult niet veroordeeld worden. Vergeef, en je zult vergeven worden.” Het vers spreekt over oordelen, veroordelen en vergeven. Geld staat niet vermeld. God spreekt over het hart. Wij geven niet om bij ons terug te komen. Wij mogen geven. Het hart is wat belangrijk is voor God. God zegent het geven niet; Hij zegent het juiste hart van geven.

       Een egoïstisch hart: Deuteronomium 15:9 "Pas op dat er geen slechte gedachte in uw hart komt... Er was een tijd dat er elke zeven jaar een kwijtschelding van schulden was. Mensen kregen het idee dat ze na zes en een half jaar niet meer zouden betalen geef iedereen de eer, want het einde van het zevende jaar was nabij. God noemt zulke gedachten een egoïstisch hart, en het is een zonde.

       Een treurend hart: Deuteronomium 15:10 "Je zult zeker aan hem geven, en je hart zou niet bedroefd moeten zijn als je aan hem geeft... vaak als wij geven, zal er altijd iets anders kapot gaan en ons hart spijt hebben van het geven, en Ons hart is bedroefd omdat we hebben gegeven. Maar de Heer gaat verder en zegt: ‘Omdat de HEER, uw God, u hiervoor zal zegenen in al uw werken en in alles waar u uw hand op legt.’

       Een genereus hart: Deuteronomium 15:14 "Gij zult hem rijkelijk voorzien van uw kudde, van uw dorsvloer en van uw wijnpers... Wij zijn een genereus volk vanwege wat onze God voor ons heeft gedaan. God gaat verder en zegt: ‘Van datgene waarmee de HEER u heeft gezegend, moet u hem geven.

       Een dankbaar hart: Deuteronomium 15:15 "Je zult je herinneren dat je een slaaf was in het land Egypte, en dat de HEER, je God, je heeft verlost; daarom gebied ik je vandaag dit ding... We waren allemaal slaven van de zonde en onze God verloste ons verlossen van onze zonden en daarom hebben wij een dankbaar hart voor wat Hij voor ons heeft gedaan.

       Het draait allemaal om het hart. Er zijn mensen geweest die een harttransplantatie hebben ondergaan. Sommigen van hen hebben gezegd dat ze sindsdien vreemde dingen hebben gedaan en gezegd. Het was alsof de voormalige eigenaar van het hart er nog in leefde. God praat veel over ons hart. Hij wil dat wij een genereus hart hebben, net als Hij. Wij geven niet om terug te krijgen. Wij geven met een genereus hart, vanwege wat God voor ons heeft gedaan. God is een genereuze God en wij mogen geven. Wij geven Hem wat Hij ons al gegeven heeft. Wij geven Hem iets dat Hij al bezit. Onze God bezit alles op deze aarde. Hij staat ons toe om zorg te dragen voor de dingen van de Heer. Dus geven we Hem ook ons hart, en Zijn geld geven we terug aan Hem.


–––––––––––––––––––––––––––––––


      Nieuwe King James-versie
Matteüs 7:1 ¶ Oordeel niet, zodat u niet geoordeeld wordt.
  2 Want met welk oordeel u oordeelt, zult u geoordeeld worden; en met de maatstaf die u hanteert, zal het aan u worden teruggerekend.

       Nieuwe King James-versie
Matteüs 6:21 ‘Want waar uw schat is, daar zal ook uw hart zijn

       Nieuwe King James-versie
Lukas 6:37 ¶ Oordeel niet, en u zult niet geoordeeld worden. Veroordeel niet, en u zult niet veroordeeld worden. Vergeef, en u zult vergeven worden.
  38 Geef, en het zal je gegeven worden. Een goede maat, aangedrukt, geschud en overlopend, zal in je boezem worden gestoken. Want met dezelfde maat die jij gebruikt, zal het aan jou worden teruggemeten.

       Nieuwe King James-versie
Deuteronomium 15:1 ¶ “Aan het einde van elke zeven jaar moet u kwijtschelding van schulden verlenen.
  2 En dit is de vorm van de kwijtschelding: iedere schuldeiser die iets aan zijn naaste heeft geleend, moet dat vrijgeven; hij zal het niet van zijn buurman of zijn broeder eisen, want het wordt de vrijgave van de HEER genoemd.
  3 Van een buitenlander mag u het eisen, maar u moet afstand doen van uw recht op wat uw broer schuldig is,
  4 Tenzij er onder u geen armen zijn; want de HEER zal u rijkelijk zegenen in het land dat de HEER, uw God, u als erfdeel in bezit geeft.
  5 ‘Alleen als u de stem van de HEER, uw God, nauwgezet gehoorzaamt, en al deze geboden die ik u vandaag gebied, nauwgezet naleeft.
  6 Want de HEER, uw God, zal u zegenen zoals Hij u heeft beloofd; u zult aan veel volken lenen, maar u zult niet lenen; u zult over vele volken regeren, maar zij zullen niet over u regeren.
7 Als er onder u een arme man van uw broeders is, binnen een van de poorten van uw land die de HEERE, uw God, u geeft, dan mag u uw hart niet verstoken en uw hand niet afsluiten voor uw arme broeder.
  8 Maar gij zult uw hand wijd voor hem opendoen en hem bereidwillig genoeg lenen voor zijn behoeften, wat hij ook nodig heeft.
  9 Pas op dat er geen slechte gedachte in uw hart komt, die zegt: Het zevende jaar, het jaar van de verlossing, is nabij, en uw oog kwaadaardig is tegen uw arme broer en u hem niets geeft, en hij uitroept: de HEERE tegen u, en het wordt zonde onder u.
  10 U zult hem zeker geven, en uw hart moet niet bedroefd zijn als u hem geeft, want hiervoor zal de HEER, uw God, u zegenen in al uw werken en in alles waar u uw hand op legt.
  11 Want de armen zullen nooit ophouden met het land te verlaten; daarom gebied ik u: 'Gij moet uw hand wijd opendoen voor uw broeder, voor uw armen en behoeftigen in uw land.'
  12 ¶ Als uw broer, een Hebreeuwse man of een Hebreeuwse vrouw, aan u wordt verkocht en u zes jaar dient, dan moet u hem in het zevende jaar vrij van u laten gaan.
  13 En als u hem vrij van u wegstuurt, mag u hem niet met lege handen laten vertrekken;
  14 U zult hem rijkelijk voorzien van uw kudde, van uw dorsvloer en van uw wijnpers. Van datgene waarmee de HEER u heeft gezegend, moet u hem geven.
15 U zult zich herinneren dat u een slaaf bent geweest in het land Egypte en dat de HEER, uw God, u heeft verlost; daarom gebied ik u vandaag deze zaak.